Tips & trucs


Beste kluchtliefhebber,

Waarom bleven de kluchten van het Theater van de Lach tot de laatste voorstelling het aanzien waard? Series van tweehonderdvijftig waren meer regel dat uitzondering. Natuurlijk omdat de stukken goed geschreven waren. Natuurlijk omdat ik goede spelers tot mijn beschikking had. Maar zeker ook door de methode die ik in de loop van die zesentwintig jaar ontwikkelde. Een methode die de spelers tijdens de repetities bevrijdde van de druk om grappig te moeten zijn. Dat ieder, als de rol erom vroeg kon timen. Het waren twee grootheden in het vak die mij de weg hebben wezen: De Engelsman Alexander Doré en de Rus Pjotr Sjarov. Over deze illustere personen ga ik vertellen. Wat ik van ze geleerd heb. En wat ik ermee gedaan heb.

Wat mij bewogen heeft

Ik heb me van jongs af verdiept in dit specifieke onderdeel van de toneelspeelkunst. Na mijn eindexamen Toneelacademie (toen nog Toneelschool geheten) koos ik voor het Rotterdams Toneel; om de kluchten die daar vaak gespeeld werden. Keer op keer stond ik verbaasd dat de premières zo goed waren, geweldig soms, maar ook over het feit dat er na zeven of acht keer al weefselfoutjes te zien waren die bij circa de vijftiende voorstelling – om de beeldspraak vol te houden – de vorm van gleeën hadden aangenomen. Als je even meerekent moet het bij de dertigste wel helemaal mis geweest zijn. En dat was ook zo. Niet zelden hoorde ik rond die dertigste een speler verzuchten: “En nu moeten we er nog negentig!” Waarmee ik wil zeggen dat het zo niet moet. Het is wel lang geleden waar ik over spreek; zo rond 1960. Overigens, in het zwaardere genre werden er prachtige voorstellingen gemaakt. De legendarische Cyrano bijvoorbeeld.

Ik zie veel kluchten. Ik zie dezelfde dikwijls meerdere keren, en moet vaak constateren dat het bovengenoemde zich alweer voordoet. Dat het tempo behoorlijk is opgeschroefd. De grappen die eerst zo goed over het voetlicht kwamen, een duwtje erbij gekregen hebben. Kleine dingetjes in de tekst veranderd zijn. Bepaalde woorden, door een andere klemtoon een andere waarde hebben gekregen. En dat de mis-en-scène slordiger is geworden. Het begon als klucht en het werd kolder, met als gevolg dat een gedeelte van het publiek niet tevreden is.

Het vak

Naast het feit dat je er enige aanleg voor moet hebben is het gewoon een ambacht dat geleerd moet worden. Moet een violist – ik noem maar een voorbeeld – maanden oefenen om een redelijke toon uit dat edele stuk hout te krijgen, een toneelspeler heeft het minder zwaar. Het lopen, zitten, staan en praten heeft hij/zij sowieso al onder de knie. Is mooi meegenomen natuurlijk, maar is ook de grote valkuil! Menig keer heb ik, in die acht jaar Rotterdam, een regisseur bij de eerste lezing plechtig horen oreren: “Jongens het is klucht, daar moeten we niet over nadenken, dat moeten we gewoon doen.” Kortom, te vaak wordt er verkeerd gedacht over het genre. Amateurs die weinig spelen doen het op de aloude manier. Hééft ontegenzeggelijk zijn charme en treft ook zijn doel met al die kennissen in de zaal. Als de prof dat op die vastgeroeste manier doet? Gegarandeerd dat het zo wordt als ik beschreven heb. Van de professionals wordt verwacht dat ze het stuk minstens 100 keer spelen. Worden geacht dit zonder kwaliteitsverlies te kunnen, zodat de laatste voorstelling zo goed is als de tien eerste. Vrienden, het is een vak. En dat vak moet geleerd worden. Hoe? Door af te leren wat we al honderden jaren gedaan hebben.

De techniek

Ik heb er lang over gedaan om een sluitende techniek te componeren voor dit vak. Ik durfde deze niet in gebruik te nemen omdat het ‘zo anders’ was. Maar het lot was als zo vaak me weer goed gezind. Toen ik eens plotseling zonder regisseur stond en me niets anders overbleef het zelf te doen, merkte ik dat mijn noeste arbeid niet voor niets was geweest. Wat hoorde ik van de spelers?: “Zalig, nooit zo lekker gerepeteerd en zo ontspannen! En je kent je rol in no time.”

Er zijn amateurs die het nu ook al zo doen. En met succes. Ze moeten alleen oppassen dat tijdens de voorstelling het tempo niet opgeschroefd wordt. Hoezo? Omdat ze er overmatig van genieten. Genieten van het gemak. Maar tegelijkertijd vergeten dat het publiek voortdurend ietsje tijd nodig heeft om het verhaal in zich op te nemen. En ook vergeten dat de situaties van nu, de voorbereidingen zijn voor die dolle situaties later in het stuk. Ergo: rustig aan jongens!

Ik vertel nu over die methode

Ik geef verslag van de kennismaking.

“Zo,” zei ik heel voorzichtig: “De koffie is op en we gaan er wat moois van maken: “Anders dan wat we gewend zijn moet er in het begin goed opgelet worden want, nadat ik het voorgelezen heb wordt er nog maar drie maal door jullie gelezen en is kijken in je script (tekst) niet toegestaan. Daarna blijven we om de tafel zitten, heel lang zelfs. En dan gaan we spelen. Jawel, echt spélen. Je enige houvast die je nog hebt is wat je tegenspeler van jou vraagt of aan jou vertelt. En jouw reactie zal een perfecte zijn. Want dat doen we in het dagelijkse leven ook. Bovendien krijgen de dialogen dan dat ‘naturelle’ dat voor klucht onontbeerlijk is.”
Ik weet nog dat ik even moest stoppen, door wat geluidjes van de cast. Het klonk niet afkeurend. Vond wel dat ik iets moest toevoegen: “In het uiterste geval mogen jullie het script – dat van je afgeschoven ligt – even raadplegen. Als je dan aan je tegenspeler vraagt zijn/haar laatste zin nog even te herhalen, speel je weer soepel verder. Ik zeg het nog eens: voor het om-de-tafel-spelen zal ik veel tijd nemen, maar het in-elkaar-zetten daarna zal weer minder tijd vergen omdat ik daar een efficiëntere manier voor heb uitgedacht (‘gelukkig’ hoorde ik zeggen en ze kreeg bijval). Luister, bovendien zijn door het spelen rond de tafel de verschillende karakters al gevormd en zijn jullie al creatief bezig geweest. Een vijfde-repetitie-week is niet nodig.”
Creatief. Ik had daar naartoe gewerkt, want ik wilde er iets heel belangrijks over zeggen: “Het grootste gevaar bij kluchtspelen is, dat je pas creatief gaat worden tijdens de eerste voorstellingen, het bekende ‘op de première smijt ik me d’r wel in’. Een hoofdpersoon zou er misschien garen bij spinnen (ik wees op mijzelf) maar de vraag is wat jullie dan gaan doen? De praktijk heeft uitgewezen dat de overige spelers daar altijd in mee gaan. Omdat ze niet uit de toon kunnen vallen” Heerlijk was het: kreeg blije geluiden naar me toe. Kon met een gerust hart mijn apotheose plaatsen: “De laatste 4-5 dagen zullen in het teken staan van – zonder dat ik interrumpeer – doorspelen, doorspelen en nog eens doorspelen. En jullie gaan met weinig zenuwen aan de eerste voorstelling beginnen.”

Ik wil nog iets zeggen over de methode

De regisseur moet het voorlezen van de tekst zeer zorgvuldig doen. Beeldend graag; dat er geen misverstanden ontstaan. Markerstiften e.d. mogen niet gebruikt worden. Opletten is een eerste vereiste. Eventuele vragen moeten goed beantwoord worden. De oude gewoonte dat de regisseur de tekst afraffelend voorleest met de opmerking het thuis beter te bekijken is een doodzonde. Klucht is poli-interpretabel. Verkeerd denken over iets grappigs valt nauwelijks nog te herstellen. Niet iedereen is in staat bij het lezen van het script, een komische situatie om te zetten naar “da’s leuk, ik zie het helemaal voor me.” En indien wél, kan het zelfs nóg verkeerd uitpakken.

En nog dit

De repetities verliepen in grote harmonie. Maar over de voorstelling zelf? Die werd een daverend succes; we speelden het 250 keer. Het was ‘Een Trouwring Mag Niet Knellen’. Bekijk de DVD eens. Het dienstmeisje werd gespeeld door een actrice die mij bezworen had niet te kunnen timen. Geen probleem, ze speelde de sterren van de hemel! Lach op lach.

Overigens, als de professionele speler of regisseur denkt dat het hiermee niet helemaal af is, is het antwoord: jawel. Eenmaal voor een publiek werd het beter en mooier; als vanzelf. En er valt nog iets te noteren: wij spelers kregen met deze methode de rust – van meet af aan – om naar dat publiek te luisteren. Luisteren naar een zaal vol mensen dat ons laat weten welke grappen goed en minder goed zijn. Wat als gevolg had dat de halve grappen slechts de schone taak kregen het verhaal te dienen en de grote grappen tot nog vollere wasdom kwamen. Het klinkt gek, maar het publiek raakt licht geïrriteerd door het mislukken van die kleintjes. Dubbel liggen van het lachen, dat is waar het publiek voor komt. Niet onvermeld mag blijven dat adequaat timen daar een groot aandeel in heeft.

In al mijn regies daarna bleek – dat naast de gebruikelijke obstakels die een nieuwe productie nou eenmaal heeft – er geen enkele mislukte-timing te beluisteren viel. Geloof me, er zijn veel meer spelers die het kunnen. Met deze methode spélen ze de grappige situaties niet meer, ze laten ze gebéuren. Geleidelijk. In de eerste try-outs. Het dienstmeisje waar ik het over had, overkwam het. Na een voorstelling-of-vier kwam ze verbluft van het toneel af: “Ze hebben om me gelachen?” En wil ik graag melden dat haar grappen per keer gaver klonken en de 100% bereikten. En dat ze op dat niveau bleven; alle 250(!) keer. Ik leerde het van twee grootheden. Een daarvan was:

Alexander Doré

Het was de eerste keer dat deze Engelsman in Nederland kwam regisseren. De klucht heette. ‘Nee Schat Nu Niet’. Ik mocht een van de twee hoofdrollen vervullen. Zijn kennismaking met de cast was opmerkelijk. Hij vertelde – je zult begrijpen waarom ik dit als eerste noem – te willen vermijden dat wij spelers zenuwachtig aan de eerste voorstelling zouden beginnen, dat hij de laatste 4-5 dagen daarom uitsluitend zou gebruiken met: doorspelen, doorspelen en nog eens doorspelen. Voegde er aan toe dat niemand mag onderbreken: “Spelers niet. Ik zal het zelf ook niet doen. Op- of aanmerkingen komen pas aan het eind .” Herkennen jullie het?

Alex, zo wilde hij genoemd worden, was een opvallend rustige man van middelbare leeftijd, goed gekleed. Stem verheffen? Nooit! Wat waren we verbaasd van hem te horen dat we in dit genre niet moesten haasten: “Don’t rush, keep pace.” Sommigen van ons vlogen uit de bocht: “Klucht moet toch snel gespeeld te worden? Hoe sneller hoe beter. Ja toch?” Het enige wat hij ons toezond was een brede glimlach en een “we will see.” Mea culpa; ietwat eigenwijs was ik in de eerste dagen wel. Poe! Hij had al gezegd dat ik niet moest proberen grappig te zijn. Heel wat keren moest ik het horen: “John, don’t try to be funny,” en herhaalde dat alleen de gekke situaties het publiek aan het lachen maakt. Hij gaf me de definitie van klucht.

ABSOLUUT GELOOFWAARDIGE PERSONEN IN EEN SERIE VAN ABSOLUUT ONGELOOFWAARDIGE OMSTANDIGHEDEN

Alex kwam met een leuke anekdote over Noël Coward, die daarmee te maken had. Coward had een stuk geschreven en ook geregisseerd waarin een man een geweldige lach kreeg op: “Geef mij maar een kop thee.” Die lach werd gaandeweg minder en was op het laatst zelfs helemaal weg. Coward werd erbij gehaald en zei: “Beste man, in het begin vroeg je om thee, nu vraag je om een lach.”
Ietsje anders, maar ook van Coward, is de anekdote die me in Engeland verteld werd: Een dame die wat stennis op het toneel maakte, werd door hem ‘in de hoek gezet’ met: “Zeg alleen maar je regeltjes en val niet over het meubilair.” In het Engels klinkt het leuker: Just say your lines and don’t fall over the furniture.

Ik heb meerdere Engelse regisseurs gehad. Ze hadden gemeen dat vragen over hoe je dit of dat moet spelen, het timen bijvoorbeeld, afgedaan werd met dit ene korte zinnetje: “Daar komen wij in Engeland niet aan, dat is verboden” Ik heb nog gevraagd of dit door een bond opgelegd was? “Nee,” zeiden ze mij recht in de ogen kijkend: “Het is gewoon verboden.” En ik vroeg niet verder omdat ik er blij mee was.
Alex was ook kort in zijn uitleg. Maar van al die Engelsen had hij er een kwaliteit bij. Een enkele keer ontpopte hij zich als een waar psycholoog. Ik verhaal er over omdat het mijn methode ondersteunt. Het was ook de enige keer dat hij dat gedaan heeft. Het gaat over het genoemde stuk. Het was de laatste repetitie. Er was voor wat publiek gezorgd. In een lange zin van mijn tegenspeler geef ik een enthousiaste schreeuw ondersteund door een rare beweging. De mensen lagen dubbel.
Na afloop overlaadde hij me met complimenten, vond dat deze uitschieter absolutely marvelous was en me enthousiast vroeg waarom ik dat gedaan had. En ik even enthousiast antwoordde: ”Zomaar.”
Van zijn, wel zeer korte reactie bevroor ik haast: “Keep it out.” Weg d’r mee dus. Pas de volgende dag nam hij me even apart. Iets van een samenzwering had het; sprak heel gearticuleerd: “Bij wat je gisteren deed, waren je stem, je beweging en het moment, tot in de perfectie goed. Je intuïtie was de drijfveer. Maar de tweede keer is het geen intuïtie meer; geef je een kopie er van. En is een kopie niet altijd minder dan het origineel? Elke keer zal je die schreeuw ietsje meer overdrijven; om toch weer die zelfde lach te krijgen. En bij de zoveelste voorstelling is die zo groot geworden dat het publiek je niet een lach, maar een bleek applausje geeft, omdat je er zo duidelijk naar vraagt. Maar je goodwill heb je voor enkele minuten verspeeld. Soms zijn dat er wel tien”
Het was een meesterlijk uitleg. Hij zei nog dat ik het in de try-outs mocht proberen. Maar dat deed ik niet, ik had het begrepen, honderd procent. Het was ook het moment dat ik besloot me nog alleen met dit genre bezig te houden. Goeie vent was het.

Over Pjotr Sjarov

Goeie vent. Dat kan ook van deze Russische gigant gezegd worden. Wat de techniek betreft, heb ik alles van Alexander Doré geleerd. Maar er ontbrak wat aan. Toch. En dat leerde ik van deze bejaarde maestro. Van hem heb ik les gehad op de Toneelschool. Ze waren ronduit geweldig, die lessen. En, vraagteken-vaagteken: ik vergat ze! Hoe dat gekomen is? Voor de buitenstaander raadselachtig. Voor de insider minder. Een schoolvoorbeeld van verdringing.

Mijn Toneelschooljaren waren niet de gelukkigste.
Bij alles wat je daar moest leren, moest spelen en moest weten, slingerde het zwaard van Damocles dreigend boven je. Als je niet goed genoeg was, lag je d’r vanaf. Met hoeveel we in klas-1 begonnen weet ik niet meer; eindexamen deden we met z’n vieren. Daar kwam bij – was het een gevolg van de oorlog? – dat ik hersenbeschadiging had opgelopen. Mijn korte memorie was kapot. Ik kon dus slecht leren. Ik heb wat af moeten liegen bij de spelleraren als ik mijn tekst weer niet kende.

Terug naar Sjarov. Laatste in leven-zijnde leerling van de legendarische toneelvernieuwer Konstantin Stanislavski. Hij gaf les aan de twee hoogste klassen. En wij, van de eerste klas mochten kijken en luisteren. Overdag regisseerde hij een van de grote gezelschappen, ’s-avonds was hij op de Toneelschool.

Werkelijk, ik zoog alles wat Alex mij vertelde in me op, maar voelde bij vlagen dat daar iets aan ontbrak. Het gebeurde zelfs tijdens het spelen. Kon het niet omschrijven. Ik zocht in alle mogelijke richtingen, met nul als resultaat.
Bizar. Omdat ik toevallig over mijn radiootje de naam Sjarov hoorde, had ik zijn lessen gelijk op mijn netvlies. Als je mijn methode gelezen hebt zal het duidelijk worden hoe belangrijk deze bejaarde Rus is geweest.
Het eerste dat ik ‘zag gebeuren’ was dat ik hem weer met zijn leerlingen om de tafel zag zitten. Dat ze dat heel lang deden en dat ze echt spéélden. Dat ze het script al heel gauw van zich weg moesten schuiven; bij uitzondering mochten inzien. Ik zag weer hun gezichten en de bewegingen van het bovenlichaam. Dat die met de dag expressiever oogden. In mijn herinnering hoorde ik hem weer “stop” roepen met die donkerbruine stem en dat ze het fragment weer opnieuw moesten spelen; voor de zoveelste keer. Ja echt, om de tafel hoor! Weer klonk in mijn gedachte zijn “Gut aber nein…zurück.” Weer zag ik hoe bij de leerlingen het zweet van de gezichten droop, maar ook dat de verschillende karakters zichtbaar werden; als vanzelf. Zonder hij daar iets over zei. En dat ik daar waanzinnig enthousiast over was. Wist dat ik daar later profijt van zou hebben…Ik voelde het. Ik wist het.

Sjarov. Op en neer liep ik over ons tuinpad. Van het huis naar mijn werkhuisje en terug. Steeds tilde ik weer nieuwe dingen op uit dat diepe verleden. Hoe hij eens luid verkondigd had: “Drama is Lustspiel, und Lustspiel ist drama.” Hoe ik dat toen niet begrepen had hem er later, buiten op een terrasje, over gevraagd had. En hoe hij, na een oprisping van zijn bubbelwater uiteenzette, dat drama met een blijspelhart gerepeteerd moet worden en je het zelfde moet doen met blijspel, dus repeteren met een dramahart. Ik weet nog dat ik hem daarop voorzichtig gevraagd had of dat voor klucht ook gold? En hij, nog luider verkondigde hoe belangrijk dat was: “Immer Wichtiger,” en het aanvulde met: “Joon (zo noemde hij me), in klucht gaat het altijd om dramatische gebeurtenissen. Gaat het vaak over mensen die van hun voetstuk dreigen te tuimelen.” Veel meer kan ik over hem vertellen. Als daar behoefte aan is zal ik dat doen ook. Net als Alex was klucht ook voor de goede Pjotr: drama. Wat een geweldige man was het. Ik herinnerde me dat wij eens laat in de avond met zijn allen de trap afkwamen en een tweede klasser ons oordeel vertolkte: je kunt niet boos op die man zijn, soms is het een tiran maar wat je leert is onbetaalbaar.

Ik herinner me iets significants over Sjarov

Welk gezelschap hij regisseerde weet ik niet. In een van de repetities vraagt een actrice hem of ze van de man houdt waarover in het stuk veel gesproken wordt. En hij daarop vraagt wat zij zelf denkt. Zij zeer beslist: “Ja, ik hou van hem.” Hij, jubelend: “Natuurlijk.” Op de dag van de première komt ze als een boze zwaan met opgestreken veren op hem af, schreeuwend haast: “Herr Sjarov u bent een leugenaar.” Hij, stralend: “Ja, dat ben ik, maar vertel ‘s?” Zij nog steeds schreeuwend: “Ik houd helemáál niet van die man,” waarop hij antwoordde, dat ze het nu echt begrepen had. Kenners vertelden dat ze het die avond magistraal speelde. Geen voorval dat duidelijker maakt welk formidabel regisseur hij was.

Over mis-en-scène

Ik begin met iets dat op een anekdote lijkt. Er zijn van die voorstellingen die haast als vanzelf gaan. In vakjargon heet dat: kakken zonder douwen. Die avond was er zo een. Na afloop dienden een viertal mannen zich aan: “Wat was het een mirakels mooie voorstelling meneer Lanting,” zo begonnen ze. “Wij zijn van de amateurvereniging Zijspoor – ijzersterke club hoor – wij spelen namelijk altijd zware stukken. Maar deze keer willen we het ons wat makkelijker maken, we zijn zojuist besloten ook een klucht te gaan spelen. U krijgt een uitnodiging hoor.” Ik ben die voorstelling inderdaad gaan zien. Na afloop, op weg naar hun kleedkamers dacht ik: wat moet ik ze in hemelsnaam zeggen?

Amusant verhaal, niet waar? Misschien kunt u er uit abstraheren dat kluchtspelen een tikkeltje moeilijker is dan wel gedacht wordt. Is het niet een bekend gegeven dat alles wat makkelijk lijkt, moeilijk is? Dat geldt ook voor het maken van een mis-en-scène. Het moet namelijk aan vier eisen voldoen; waarvan de vierde erg belangrijk is.

Nog even een anekdote. Gewoon voor de lol. Een man in een café blijkt de avond tevoren de voorstelling gezien te hebben. Gierend van het lachen geeft hij me een stomp in mijn zij: “Jullie artiesten hebben toch maar een moordleven: overdag kunnen jullie op je nest blijven liggen en ’s-avond op de bühne lachen jullie je drie slagen in de rondte.” Nou, van het eerste kan ik me nog iéts voorstellen. Van het andere totaal niet. Wij, lachen op het toneel? Never nooit! Ik hoorde dat wel eens meer en begrijp niet hoe ze daar aan komen.

De vier eisen voor de mis-en-scène zijn:
1. Het beeld vanuit de zaal moet onder alle omstandigheden prettig om naar te kijken zijn.
2. Als er gelogen wordt mag de bedrogene het ‘seinen’ van de anderen niet zien.
3. Het tempo van de voorstelling mag niet lijden onder onnodig lange loopjes.
4. Zeker niet in de laatste plaats: de mis-en-scène moet karakter-ondersteunend zijn.

Noteer graag even:
Voor alle vier geldt dat er uitzonderingen zijn, en het raadzaam is het woordje ‘doorgaans’ steeds in gedachten te houden. En nog dit: de moderne tijd vraagt enige souplesse van me. En van de lezer: Bij alles was ik schrijf put ik uit een (soms lang) verleden. En ook dat ik het vaak over ‘hij’ zal hebben, wat thans best ‘zij’ zou kunnen zijn. Zeker zal kunnen worden.

Over nummer 1
Prettig om naar te kijken. Hoe? Door de afwisseling in het beeld. Op frivole momenten is het wat levendiger. Als het spannender wordt, houdt het dan rustig. Als het er gezellig aan toegaat, maak niet de fout met zijn allen op de bank en fauteuil te blijven zitten. Laat iemand wat inschenken of wat opbergen; kranten bijvoorbeeld. Verzin maar wat. Maak het voor het publiek gemakkelijk door de hoofdpersonen goed zichtbaar te plaatsen. Zorg dat wanneer de minkukel zijn of haar punchline uitspreekt, dit niet naar achteren hoeft te doen. Een algemene regel luidt: benut zo veel mogelijk de volle breedte van het toneel. Het is prettig om naar te kijken en automatisch wordt het verstaanbaarder. En nog even dit: de doorgewinterde prof zal met zijn tekst doorgaan als de lach nog net niet uitgestorven is, maar zal de zin weer opnieuw beginnen.

Over nummer 2
De ene mag niet weten of zien dat die twee anderen elkaar (zonder woorden) wat te vertellen hebben. Komt vaak voor in dit genre. Vuistregel is, dat die ene altijd tussen de twee anderen zich bevindt; of die nou dicht bij of ver af van elkaar staan. De ‘berichten’ gaan dan achter de bedrogene langs. Het plezier van de zaal is als die twee (bijna) ontdekt worden. Nu ik toch bezig ben: als een persoon een geheimpje moet vertellen aan iemand, neem die dan mee naar voren, naar de rand van het toneel. Stop soms even met smoezen en kijk dan over je schouder, richting de anderen. Als je hierbij ook nog even je vinger op je lippen legt, kan je het gerust vertellen zonder het volume te verlagen. Plaats de anderen, goed naar achteren, maar wel in het zicht.

Over nummer 3
Tempovertragingen die geen theatrale bedoelingen hebben, moeten vermeden worden. Als de telefoon rinkelt moet degene die opneemt dichtbij het apparaat staan. Als deze dame, of heer, helemaal van de andere kant moet komen, houdt dat op. Dat is evenzeer het geval als de secretaresse een brief voor de heer des huizes heeft. Ze komt uit de deur rechts-achter, moet dan meters-lang diagonaal lopen, want meneer staat links-voor. Verspilde tijd want de terugweg duurt even lang. De ‘go’ is dan weg uit het verhaal. Het slagen van een klucht wordt mede bepaald door een gezond ritme. Ik hoop dat de echte kluchtliefhebber zal begrijpen wat ik met ‘gezond’ bedoel. Misschien is ‘vloeiend’ beter?

Over nummer 4
Het slagen van een klucht wordt voor een niet onaanzienlijk deel bepaald, door het publiek mensen van vlees en bloed te tonen. Karakters dus. Vroeger werd daar veel tijd aan gespendeerd. En de tijd hád men toen. Bij Molière duurde dat wel drie kwartier. Maar naarmate de tijden veranderen, werd het steeds korter. Zó kort zelfs, dat de huidige schrijvers daar geen aandacht aan besteden. Ze moeten wel. In Engeland worden de eerste bladzijden de shitpages genoemd. Het komt van de TV. Duurt het te lang voor het spannend wordt, zappen ze naar een ander kanaal onder het mompelen: “O, shit”. Dit was even terzijde. Leuk om te weten. Alles moet snel dus. Ook bij de kluchten. ‘Hoe sneller je begint met de grappen, des te beter’. Maar…die komen pas uit de verf als ons de karakters duidelijk zijn gemaakt. En het publiek krijgt dat voor een deel – zonder te beseffen – ingegoten door de mis-en-scène. Met voorop natuurlijk de hoofdpersonen.

Het gaat bij klucht vrijwel altijd om twee personages, de minkukel en zijn meerdere, die ik gemakshalve zijn belager noem. Van die twee is de minkukel de belangrijkste. Het is de lieveling van het publiek. Als die rol goed gespeeld wordt, is de avond al voor de helft geslaagd. Overdrijven is ook een vak, zeiden wij vroeger. In ieder geval zal een regisseur extra aandacht aan deze besteden. Een handleiding? Probeer de psiché van deze ‘vertrapte’ te doorgronden. De mis-en-scenische bewegingen komen dan als vanzelf. Onze minkukel zal bijvoorbeeld, als zijn belager naderbij komt, een miniem stapje achterwaarts doen. Over grotere bewegingen zal hij een fractie van een seconde nadenken. Het komieke zit dan niet in de loop maar in het overdenken. Want kluchtspelen is denken, beste lezer. Alex riep steeds: “think John, think. Just tell them the story.
Omdat ik die rollen veel gespeeld heb zou ik er eindeloos over kunnen praten. Elke avond, net voor ik opging, mompelde ik als een soort gebed: “Ik mag weer, ik mag weer.” Er werd mij eens gevraagd of ik het karakter van zo’n persoon, liefst in één zin zou kunnen omschrijven. Ik hoefde maar een seconde na te denken: “Het is een persoon met smalle schouders.” De regisseur die dit onderschrijft is al een heel eind in de goede richting. Vergis u niet. Het succes van de minkukel wordt grotendeels bepaald door zijn belager. Door dat hatelijke lachende gezicht. Bij deze figuur zijn de mis-en-scenische bewegingen royaal. Hij neemt bezit van het hele toneel. Wil hij de minkukel klein houden, loopt hij steeds rond deze heen; zijn prooi.
Voor de belager is het spelen van die rol een even grote uitdaging als die van zijn opponent. Van het duo Snip en Snap vertelde Piet Muijselaar me dat hij het geweldig vond de aangever van Willy Walden te zijn: ”Ik heb me nooit de mindere gevoeld. De helft van een lachsalvo is voor mij. Zonder mij heeft Willy niks.”
Kortom, het spelen van genoemde rol geeft grote voldoening. Zijn gemakkelijke manier van bewegen, het irritante trekje om de mond maken dat het publiek geen moeite heeft zijn karakter in zich op te nemen. En mag ook hij, aan het slot een luid applaus in ontvangst nemen. Omdat ze zich hebben kunnen identificeren met dat personage.

Moet gezegd worden, dat naar mate het stuk meer naar het einde gaat, de twee van karakter veranderen. Het is de ongeschreven wet van dit genre. Het publiek zal niet tevreden zijn tot hun idool gelijk is aan de ander, dat de kwelgeest een toontje lager zingt. We spreken hier van het veel voorkomende wipeffect.

En dan de overige spelers. Ook zij zijn vaak heel belangrijk in het stuk. Eigenlijk is iedereen belangrijk. Maar dan vertel ik niets nieuws. Kunnen vaak geweldig scoren. Moeten soms wel gecorrigeerd worden. Ze willen in de repetities, uit enthousiasme, wel eens met een persoonlijk grapje komen. Maar als hun karakters zich al gevormd hebben (zie de methode) zal dat niet gauw het geval zijn.
Waar die overige spelers staan of zitten of lopen is afhankelijk van de hoofdpersonen en wat de regisseur met die spelers doet. Het is even puzzelen. Mijn advies is: maak het van te voren. Een mis-en-en-scène bedenken tijdens de repetitie is gedoemd te mislukken.

Terugkomend op het fenomeen dat een Engelse regisseur niet Niet aan de interpretatie mogen komen


Aanvankelijk vond ik dat vreemd, later ondervond ik het als een zegen. Van het volgende is geen woord verzonnen. Na Alex had ik een regisseur, ook Engels, die in de repetitie niet tevreden was over het spel, en ik daarop opperde: “Nou, doe er wat aan.” Hij, verbaasd: “Mag ik dat?” Na mijn ‘ja’ zette hij de spelers (met kleine onderlinge afstand) op een rij. Ging vervolgens voor de eerste staan, nam een bepaalde houding aan, sprak niet meer dan een paar woordjes, en deed dat bij de anderen ook; stuk voor stuk. En inderdaad speelden ze daarna veel beter. Het schiet me opeens te binnen….Sjarov deed iets dergelijks: “Elke rol is terug te brengen tot één dominant werkwoord,” en was dan niet tevreden als bijvoorbeeld de smulpaap zei: ‘eten’. Nou ja, het was even een oprisping die ik effekes moest verwoorden.

Maar ik had het over die Engelsman. Hij had dus de spelers op een rij gewild en ik had me daar bijgevoegd. “Nee,” zei hij streng, “Jij niet.” Het bracht me in verwarring. Later vroeg ik er over. Zijn antwoord vond ik onthutsend: “Geen van die spelers in die rij had mij kunnen ontslaan. Jij als directeur wel.”

Over de manier van mis-en-scène maken

vooral bedoeld voor professionals

Na het spelen rond de tafel komt altijd weer het vervelende in-elkaar-zetten. Het heeft iets van een afvalproduct. Het moet en je wordt er doodmoe van. Ik heb het kunnen bekorten; veel zelfs. Ik had dat al – zonder veel resultaat – op zes manieren geprobeerd. Ik vertel jullie van de zevende. Plak een A-viertje op een stuk blik of plaatijzer en teken daar de plattegrond van het décor op; in simpele lijnen, inclusief de meubels. Met kleine magneetjes, elk voorzien van de eerste letter van de rolnaam, kun je fijn schuiven en zoeken naar de beste oplossing. Gebruik niet die hele grote magneten. Ik kocht ze (niet groter een vierkante centimeter) in een kantoorboekhandel.
Normaliter staat in het script de tekst op de rechter bladzij, de linker pagina is een kale. Op die bladzij, bovenaan, wordt de zelfde plattegrond getekend; wordt sowieso kleiner. Wil je, als regisseur, van een speler dat hij van plaats verandert, zet boven het bewuste woord een cijfertje (begin elke bladzij met nummer 1) en zet het bijbehorende initiaal op de gewenste plek in de kleine plattegrond. Daaronder is de ruimte om de details te vermelden, zoals ‘ga op de hoek zitten’, of ‘loop links om de fauteuil’. Uiteraard met vermelding van het nummer. Het wordt allemaal mogelijk gemaakt door de twee-zijden-printers van nu.
Het werkt vrienden. Het werkte zonder overdrijving geweldig. Zo rond de tafel hebben de spelers hun mis-en-scène zeker al bekeken, en hoeft de regisseur bij het ineenzetten nauwelijks nog iets te zeggen. En op deze manier wordt het hem of haar erg gemakkelijk gemaakt bij het ‘terugnemen’. Het noemen van de bladzij is dan voldoende en de spelers nemen, zonder dat eeuwige gezeur hun plek in.
Lach nou niet, het volgende werkt ook al als een trein. Ik wilde van die lange richting-omschrijvingen af; zo onhandig als ze zijn. Ik verving ze door ‘naar noord, naar zuid, oost of west’, de windroos dus. Was de looprichting in schuine richting, werd het: ‘loopt naar zuid-zuid-west’, et cetera. Wat een tijdwinst! En rust in de troep!
Eén speler hintte me: “Print zo’n windroos bij elke nieuwe productie onderaan, op iedere bladzij.” En zo gebeurde. Voor de buitenwereld een lachertje. Voor spelers en regisseur een genot.

Rest me nog iets te zeggen over de kleine plattegrond. Aanvankelijk tekende ik die op elke bladzij. Wat een sisyfusarbeid! Bij de volgende productie had ik van triplex een mal gemaakt, die ik makkelijk met viltstift kon omtrekken. En omdat ik met de figuurzaag de meubels uitgespaard had, was het een niet al te langdurig werkje. Oké, oké.
Maar ik wilde het nog beter: bij de laatste producties had ik samen met de man van de copy-winkel het zo uitgevogeld dat wanneer de mis-en-scène gemaakt wordt, die oningevulde plattegrond op iedere linker bladzij al geprint staat. In totaal was het ca 50% tijdsbesparing.

Ik wil afronden

Beste lezer, plezier beleefde ik volop aan het verhalen over hoe het ‘in-elkaar-zetten’ zoveel gemakkelijker zal gaan. Plezierig was het ook dat ik in staat was over de goede Alex en goede Pjotr te kunnen vertellen; dat ik ze allebei nog zo goed kon herinneren. En niet onbelangrijk is dat ik, voor de zoveelste keer, me realiseerde welke bofkont ik geweest ben. Dat ik op het juiste moment, de juiste man en het juiste stuk met de juiste rol geoffreerd kreeg. Welke zeurhannes zou ik misschien geworden zijn als dat niet gebeurd was?
Over die onvergelijkelijke Rus wil ik op de valreep graag nog iets opmerkelijks vertellen. Het is speciaal bedoeld voor mensen die met enige scepsis mijn woorden tot zich hebben genomen. (wat druk ik me opeens chic uit hè? Nou ja, het is het einde van het verhaal, dus mag het wel. Ja toch?). Nee sluit deze site nog niet. Het is van belang.
Sjarovs lessen vergden veel tijd en van zijn regies bij de gezelschappen hoorde ik het zelfde. Ik had hem eens gevraagd of dat korter kon: “Geht nicht,” had hij geantwoord en ging er echt voor zitten. Met afgepaste woorden: “Joon, dan moet je je onder het regime van drie woordjes stellen: Wat, Waarom, Hoe. Je afvragen wat zeg ik, waarom zeg ik het, en hoe zeg ik het. En – hij gebruikte een wegwerpgebaar – het ‘hoe’ overdenk je zo laat mogelijk, áls het nog wel nodig is.” En op dat zelfde moment kreeg ik mijn Rotterdamse jaren in beeld waar ik bij kluchten getuige was van het tegenovergestelde. Dat er op dag drie al aan de ‘manier-waarop’ gemodelleerd werd. Dat ik toen dikwijls spelers vroegtijdig heb zien sneuvelen. En dat ondergetekende daar één van was.

Succes gewenst vrienden, gewoon even doorzetten en vertrouwen hebben,

John Lanting
Breda, Augustus 2017.

P.S.1
Als ik voldoende reacties krijg op het bovenstaande zal ik meer over Sjarov schrijven. Het is het lezen waard. Ik zal ook meer over Alex verhalen. Ik zou dan ook legendarische anekdotes van vroeger kunnen vertellen. En over het specifieke van het Engelse toneel; waarom ze Stanislavski niet accepteerden. En vanzelfsprekend is er nog meer. Misschien vertel ik wel iets over mijzelf.

P.S.2
Ik besef dat ik een niet onbelangrijk detail vergeten ben. Als er gerepeteerd wordt op genoemde methode, komt er een moment (op ca. driekwart) dat het geloof erin betwijfeld wordt. Zit er echter een speler in de cast die het al eens meegemaakt heeft, is dat gevaar er niet. Deze zal rustig zeggen: “Het is het beste bewijs dat het voor elkaar komt.”

P.S.3
Ik heb er niet genoeg nadruk op gelegd dat de spelers in mijn methode vanaf dag één moeten beginnen vanuit hun eigen persoonlijkheid. Om het beter te omschrijven: heet de speelster Trudie, moet zij als Trudie die rol benaderen. En speelt Kees in dat stuk, doet Kees dat ook. Eenvoudiger kan ik het niet uitleggen. Doei!